header image

Afstoting

In zeldzame gevallen (1-4%) komt het kunststof implantaat weer naar buiten. Dit noemen we afstoting. Dit gebeurt vaker bij mensen die een ernstige infectie hadden. Als het implantaat wordt afgestoten, kunnen we het volume aanvullen met vet uit de bil. Dat werkt meestal goed, al blijft er dan wel een litteken op de bil. Als er maar een klein stukje van het implantaat zichtbaar is, bedekken we het met een laagje donor oogwit. Zo kunnen we klachten van de oogholte verhelpen en hopen we totale afstoting te voorkomen.

Pijn of irritatie in de oogkas

Soms krijgen mensen na de operatie pijn of een vervelend gevoel in de oogkas. Dit kan komen door de prothese, door een ontsteking, infectie of door zenuwpijn. Een prothese kan bijvoorbeeld krasjes krijgen of druk geven op bepaalde plekken. Dan schuurt het tegen het slijmvlies en dat veroorzaakt irritatie. Polijsten of vervangen van de prothese helpt dan vaak al. Andere oorzaken van pijn, zoals een ontsteking of infectie in de oogkas kunnen door de oogarts vastgesteld en behandeld worden. Soms kun je last krijgen van zenuwpijn. Dit is pijn die niet door de operatie zelf komt, maar door eerdere beschadiging aan de zenuwen. Deze pijn kan heel vervelend zijn, maar gelukkig kan een pijnspecialist ernaar kijken en helpen om de pijn te verminderen.

Bultjes of zwellingen

Er kunnen soms ook zwellingen of bultjes ontstaan in de oogkas. Dit komt bijvoorbeeld door een ontstekingsreactie, waarbij er een granuloom ontstaat. Meestal verdwijnt dit vanzelf, maar soms helpen oogdruppels om het sneller weg te krijgen of we knippen het weg. De oorzaak is vaak dat het kunstoog niet goed past.

Er kunnen ook cysten ontstaan. Dat zijn met vocht gevulde blaasjes. Ze ontstaan als het slijmvlies naar binnen groeit. Soms blijven ze klein en geven ze geen klachten. Maar als ze groter worden, kan het kunstoog niet meer goed passen. In dat geval is een operatie nodig om de cyste te verwijderen.

Slijm of vocht

Iedere oogkas bevat slijmvlies, net als de mond. Dit slijmvlies maakt vocht aan om het (kunst)oog vochtig te houden. Irritatie met meer vochtaanmaak ontstaat bijvoorbeeld door een slecht passend kunstoog of doordat de prothese te vaak wordt in- en uitgehaald. We weten dat er een dun laagje, een zogenoemde biofilm, op het kunstoog ontstaat als je het een tijdje laat zitten. Als je het oog vaak schoonmaakt of steeds verwijdert, raakt die laag uit balans en kunnen er meer klachten ontstaan. Voor de meeste mensen is eens per maand schoonmaken ideaal, maar er zijn ook mensen die beter reageren op vaker reinigen. Probeer wat langer te wachten met schoonmaken als je veel klachten hebt.

Soms komt slijm ook naar buiten door een ophoping achter het kunstoog, in de zogenaamde ‘dead-space’. Dan zit er een holte waar het vocht blijft hangen, en dat kan plotseling naar buiten komen. In zulke gevallen kan een nieuwe prothese helpen, die beter aansluit op de oogkas. De ocularist kan ook een klein gaatje in de prothese maken zodat het vocht beter weg kan lopen.

Cosmetische klachten

Na een oogverwijdering kan het gezicht er anders uitzien. Bijvoorbeeld door een hangend boven- of onderooglid of doordat het kunstoog dieper in de kas ligt. Ook kan er een donkere schaduw boven het oog ontstaan.

Hangend bovenooglid (ptosis)
Een hangend bovenooglid kan komen doordat de prothese het ooglid uitrekt. Maar soms is de prothese juist te klein. Dan ondersteunt deze het ooglid niet goed. De ocularist kan de prothese aanpassen, maar als dat niet helpt, kan een operatie nodig zijn.

Onderste ooglid zakt uit (ectropion)
Het onderooglid kan gaan hangen, vooral als de prothese zwaar is. Zeker bij mensen zonder implantaat komt dit vaker voor. Met een kleine operatie kunnen we het onderooglid vaak weer goed laten sluiten.

Te weinig volume rondom het oog
Soms lijkt het alsof het kunstoog dieper in de oogkas ligt of een beetje scheef staat. Dit komt doordat er minder volume rondom het oog aanwezig is. Daardoor kan er ook een donkere schaduw boven het oog ontstaan. De huid zakt daar iets meer in, vooral als het andere ooglid nog vol en stevig is. Dat verschil valt dan extra op. Een grotere prothese is soms een oplossing, maar niet altijd. Als dat niet genoeg helpt, kijken we naar andere mogelijkheden. Dat kan een eenvoudige behandeling zijn, zoals een fillerinjectie om het volume aan te vullen. Soms is een kleine correctie aan het andere ooglid beter, zodat de balans hersteld wordt. En in sommige gevallen is er een uitgebreidere operatie nodig. Wat de beste aanpak is, verschilt per persoon. De orbitachirurg maakt een voorstel op maat, waarbij we goed kijken naar de oogkas, de huid, de voorgeschiedenis en de mogelijke risico’s.

Prothese past niet meer of valt uit

Voor een goed zittende oogprothese is er voldoende ruimte nodig in de gootjes onder de boven- en onderoogleden (de fornices). Soms worden deze ruimtes kleiner doordat er littekens op het slijmvlies ontstaan. Dan past de prothese niet goed meer of valt hij zelfs uit. Dit gebeurt vaker bij mensen met veel operaties of na bestraling. Bij milde verlittekening kunnen we de prothese aanpassen. Bij ernstige verlittekening is soms een operatie nodig, waarbij we slijmvlies uit de mond gebruiken om de oogholte te herstellen.

Oogdruppels bij aanhoudende klachten

Als alle technische aanpassingen aan de prothese zijn gedaan, maar bepaalde klachten blijven, kan gebruik van oogdruppels of zalf helpen.

Samenwerking tussen ocularist en oogarts

Dr. Hartong: “Gelukkig zijn de meeste grote of kleine problemen na een oogverwijdering op te lossen. Door een goede samenwerking tussen oogarts en ocularist hopen we te kunnen bijdragen aan een goede kwaliteit van leven na een oogverwijdering.”

Ga naar de inhoud