Tony (69):
“Op 9 november 2022, vroeg in de ochtend, stond ik op om naar de wc te gaan. Het was nog donker. Ik werd even duizelig en viel toen recht op het aanrechtblad. De punt kwam precies in mijn linkeroog. Mijn vriendin was gelukkig thuis. Ik kroop terug naar bed, maar het oog bloedde erg en ik had veel pijn. Ze belde 112. Even later lag ik in het ziekenhuis in Leeuwarden. De oogarts zei dat mijn netvlies los was gelaten en dat ik snel geopereerd moest worden. Door het bloed konden ze niet zien hoe erg het was. Ik werd doorgestuurd naar Groningen. Daar hoorden we een week later: alles is kapot, dit komt niet meer goed.
Ik heb nog even gedacht dat het misschien toch goed zou komen, omdat ik nog heel even een klein randje beeld had. Maar dat verdween. Een paar dagen later begon de pijn. Een scherpe zenuwpijn, die volgens de artsen niet mogelijk was. Ik kreeg medicijnen, maar de bijwerkingen waren heftig. Uiteindelijk heb ik besloten: het oog moet eruit. Het werd zwart en zou langzaam verschrompelen. Ik had altijd een ooglapje op. Na de operatie dacht ik even dat de pijn weg was. Maar dat kwam door de verdoving. Die vreselijk zenuwpijn kwam terug.
Ik kreeg injecties bij de pijnpoli. Die hielpen maar heel kort. Het is nu tweeënhalf jaar later en ik heb nog steeds zenuwpijn. Soms straalt het uit naar mijn hele hoofd. Bij stress wordt het erger. Ik werd er radeloos van. Ik kreeg hulp van een psychiater en kreeg medicijnen tegen depressie. Die helpen me om er beter mee om te gaan. Muziek heeft me ook geholpen: luisteren, spelen, bezig zijn. En natuurlijk mijn vriendin Uilkje. Zij heeft zo goed voor mij gezorgd dat eerste half jaar na het ongeluk.
Ik voel me nu wat sterker. Ik fiets weer, rijd auto, ik wandel. En ik draag altijd een beschermbril als ik ga klussen. Ik heb nog maar één oog en daar ben ik zuinig op. Het uiterlijk van mijn oogprothese stoort me niet. Het is die pijn, daar kan ik moeilijk mee leven. Maar ik geef niet op. Ik blijf hopen dat het ooit beter wordt.”
Uilkje (66):
“Ik weet het nog precies. Toen het gebeurde, dacht ik meteen: dit is heel slecht. Er kwam wit vocht en bloed uit Tony’s oog. Het zag er verschrikkelijk uit. Het eerste half jaar na het ongeluk was het zwaarste. Tony was erg depressief. Hij ging pas om vijf uur ’s ochtends naar bed en kwam er pas om vijf uur ’s middags weer uit. Ik moest hem echt uit bed trekken.
Hij had een hond, dus soms moest hij er wel uit, maar hij had nergens zin in. We woonden niet samen. Ik woonde in Amsterdam. Maar ik was net gestopt met werken, dus ik kon veel bij hem zijn. Toch maakte ik me veel zorgen. Hij was zó somber. Hij kon geen tv kijken, niet autorijden, zelfs niet meerijden. Alle activiteiten gaven hem te veel prikkels.
Ik was bang om hem alleen te laten. Bang dat hij zichzelf iets aan zou doen. Gelukkig kreeg hij hulp van een psychiater. Hij kreeg antidepressiva en antipsychotica. Dat heeft hem goed geholpen. Die medicijnen worden nu langzaam afgebouwd. En ik zie de oude Tony weer terugkomen. Alleen die zenuwpijn blijft nog steeds.
Tony heeft een hele mooie oogprothese gekregen. Hij ziet er weer goed uit. En ik had altijd het gevoel: we komen hier samen wel doorheen. We zijn al zeven jaar samen. Ik ben verpleegkundige, dus het voelde vanzelfsprekend om voor hem te zorgen. Ik vond het fijn dat ik dat kon doen.
Nu gaat het weer beter. Tony snoeit weer bomen in de tuin. Hij rijdt weer auto. Dat is fijn om te zien. Toen het net gebeurd was, dacht ik: dit komt nooit meer goed. Maar dat heb ik natuurlijk niet gezegd. We zijn er samen sterker uitgekomen. En ik ben trots op hoe ver hij is gekomen.”