Haar broer Milan (8) was 2,5 maand toen hij oogkanker kreeg. Na jaren aan ziekenhuisbezoeken hebben we 30% zicht in één oog kunnen redden. Zijn andere oog is nu een kunstoog of zoals Milan het zo mooi noemt: ‘zijn bijzondere oog’.
Wat mijn vrouw en ik met Milan hebben moeten doorstaan is een litteken dat nooit meer weggaat. Maar hij leeft nog en daar zijn we heel dankbaar voor. Het heeft hem een heldenstatus gegeven. Zo jong en dan zoiets meemaken, dan kijk je echt wel anders naar hem. Elke schaterlach, elke traan, elke bijdehante opmerking komt 100 x zo hard binnen. Simpelweg omdat we zo godsgruwelijk blij zijn dat hij er nog is. Elke dag dat hij geleden heeft compenseren we met ‘de beste dag ooit’.
Terug naar de vraag van mijn dochter. Ze is zeker bijzonder. Maar godzijdank ook een gezond kind. De keuze voor een tweede kind was voor ons geen vanzelfsprekendheid. Kunnen we dat aan? Wat als ze het ook heeft?
Toen Emma geboren werd waren we een gezin. Met haar begon weer een nieuw hoofdstuk en ervaarden we gelukkig hoe het is om een kind via de doodgewone weg op te voeden. Alles wat je in het ‘oei ik groei’ boekje las, bleek ineens te kloppen! Mijn liefde voor haar is nooit minder geweest. Wel anders. Minder beladen. En ja, ergens is haar leven tot nu toe minder bijzonder. Daarom snapte ik haar vraag ook zo goed.
Zij weet dat Milan iets bijzonders heeft meegemaakt. Het geeft hem aandacht. Het geeft hem iets dat zij niet heeft, hoe erg ze het ook voor hem vindt. Dat steekt. Dat ze ‘normaal’ is, is voor ons een zegen. Maar voor haar soms een last. Zij zet stappen in haar leventje waar wij niet eens bij stil staan. Maar toen Milan diezelfde stappen zette, werd hij bedolven onder de complimenten.
Dat betekent niet dat ze jaloers is trouwens. Integendeel. Ze is ontzettend behulpzaam en begripvol. Elke keer dat we op een nieuwe plek zijn, neemt ze Milan bij de hand en ontdekt ze met hem alle mogelijke gevaren. Zodat hem niets overkomt.
Mijn antwoord op haar vraag is dan ook simpel: ‘Natuurlijk ben je bijzonder schat. Vraag maar aan je broer.’
Jan Burger