Zien met 1 oog: wat verandert er?

Er zijn drie dingen met je gezichtsvermogen gebeurd:

  1. Je horizontale gezichtsveld is kleiner geworden. Het scheelt zo’n 20 – 30% omdat je met het goede oog niet over je neus heen kunt kijken. Je verticale gezichtsveld is echter nog steeds 100%.
  2. Je dieptewaarneming is verminderd.
  3. Je complete visuele systeem, inclusief hersenen en motoriek, is verstoord. Het moet als het ware opnieuw geprogrammeerd worden, zodat de verschillende onderdelen weer goed kunnen samenwerken.

Als het ene voorwerp voor het andere zit, dus een stuk overlapt, dan zie je dat deel van het voorwerp verder weg niet meer. Doordat het voorwerp waar je naar kijkt niet compleet in het beeld is, weet je dat het verder weg is dan het ‘obstakel’.

Dit is een vorm van zien waarbij je gebruik maakt van beweging. Het is wat moeilijker maar wel erg handig in het gebruik en goed te oefenen. Dit kun je op meerdere manieren toepassen. Dingen die dichter bij je staan bewegen sneller dan dingen die ver weg zijn als je je ogen beweegt, of uit een bewegend object kijkt. Als je je op een vast punt concentreert en je hoofd opzij draait, bijvoorbeeld naar rechts, dan bewegen dingen vóór dit punt in tegengestelde richting, dus naar links. Dingen achter dit punt bewegen mee, dus naar rechts. Zo kun je dus met één oog toch als het ware diepte leren zien.

Als je een weg op een schilderij ziet wordt deze steeds smaller en dunner. Zo geven lijnen die naar elkaar toelopen een diepte effect. In het dagelijks leven is dit voor handelingen niet goed toepasbaar. Maar het is wel iets voor het schatten van afstanden. Bijvoorbeeld in de auto in combinatie met de objectbekendheid.

Als je weet hoe groot iets is dan lijkt iets wat verder weg staat kleiner. Het werkt dus vooral op afstand. Daardoor is het lastig om dit voor dagelijkse handelingen te gebruiken om het tweeogig diepte zien te vervangen. Maar: al doende leert men en op een geven moment leer je afstanden steeds beter in te schatten.

Iets wat ‘hoger’ in je gezichtsveld staat, is verder weg.

Zonder schaduw heb je geen diepte-effect. Daarom is het belangrijk om de verlichting in huis zo te verdelen dat het niet overal even egaal verlicht wordt.

Objecten die zich verder weg bevinden zijn vager en minder helder van kleur.

Onze hersenen zetten bepaalde kleuren om in een diepte-effect, bijvoorbeeld lichtblauw wordt gezien als verder weg. Dit is dus niet erg betrouwbaar om in te zetten bij éénogigheid.