Hoe ben je hier gekomen?
Die vraag stelde iemand mij op een bijeenkomst in Alkmaar (180 km bij mijn woonplaats vandaan). Waarheidsgetrouw antwoordde ik dat ik met de auto was gekomen. De reactie van de vragensteller was eigenlijk meer een veronderstelling dan een vraag: ‘Goh, maar jij mag toch helemaal geen autorijden?’ Ik telde even tot tien, slikte een keer en probeerde oprecht verbaasd te kijken. Toen zei ik: ‘Nou ja zeg, is dat echt waar? Mag ik dat niet? Wat goed dat jij mij dat vertelt…..’
Kun je niet uit je doppen kijken?
In de stad botste ik zachtjes tegen een andere voetganger aan die rechts van mij liep. Terwijl ik ‘sorry, sorry’ begon te roepen bromde hij boos: ‘Kun je niet uit je doppen kijken?’ Ik twijfelde even, telde weer tot tien, maar slikte in wat ik het liefste had willen zeggen: ‘Nee dat kan ik niet, want ik heb maar één dop…..’
Hoe is het nu met je oog?
Deze onhandig geformuleerde vraag krijg ik heel erg vaak. De vragensteller bedoelt te vragen hoe het gaat na de verwijdering van mijn oog. Ik antwoord meestal in alle eerlijkheid dat het met mijn ene oog heel goed gaat. En soms voeg ik eraan toe dat ik niet weet hoe het met het verwijderde oog is. Dat zou ik moet navragen in het ziekenhuis, omdat het daar voor onderzoek is opgeslagen!
Kan ik u misschien helpen?
Van deze vraag werd ik helemaal blij toen ik in een winkel bovenaan roltrap stond te stuntelen. Ik durfde niet op de trede te stappen, omdat ik de diepte niet goed zag. Ik keek de vragensteller aan en stamelde: ‘De lift is kapot en ik kan de treden niet goed zien. Als ik achter u aan de trap af zou mogen….’ Ik hoefde mijn zin niet af te maken, want de man greep mijn arm vast en sleurde me de trap op terwijl hij zei: ‘Kom maar, ik snap het, ik heb een zus met één oog.’ Ik voelde me compleet overdonderd en enigszins opgelaten terwijl ik daar op de roltrap gearmd stond met een wildvreemde man. Dat werd nog erger toen zijn vrouw die achter ons stond geruststellend een hand op mijn schouder legde. Onderaan de roltrap gooide ik het wapen humor in de strijd en pakte de arm van de man weer vast terwijl ik hem bedankte voor zijn heldendaad. Toen gaf ik de arm van de man met een overdreven gebaar aan zijn vrouw en zei: ‘En u bedankt voor het lenen van uw man’.
Anita Hol-Bubeck