Implantaat plaatsen
Omdat het oog onder normale omstandigheden de groei van de oogkas stimuleert, is het logisch om aan te nemen dat plaatsing van een implantaat in de oogkas dit effect ook kan hebben. Hierover bestaat nog geen zekerheid.
Het is dus de vraag of het verstandig is om een implantaat in de oogkas te plaatsen. Ten eerste is het niet altijd zo dat een kleine oogkas bij het ontbreken van een oog problemen oplevert. Dat is alleen zo wanneer het gezicht aan de zijkant is ingevallen, of wanneer de horizontale grootte van de oogkas kleiner is dan de gewenste horizontale lengte van de oogleden.
Bovendien kleven aan het plaatsen van een implantaat enkele ernstige nadelen, want het kind moet daarvoor een flink aantal medische behandelingen (operaties) ondergaan. De Nederlandse ziekenhuizen zijn daarom steeds terughoudender geworden in het plaatsen van implantaten. Sommige ziekenhuizen wachten bij twijfel liever af en proberen het aantal ingrepen onder narcose te beperken. Wel probeert men de patiënten zo jong mogelijk van een oogprothese te voorzien. In de loop der jaren wordt de oogprothese dan geleidelijk groter gemaakt. Men doet dat in nauwe samenwerking met de ocularisten.
Soorten implantaten
In (buitenlandse) ziekenhuizen gebruikt men nog wel vaak een implantaat, bijvoorbeeld een ‘tissue expander’. Dat is een soort ballon die met tussenpozen van weken tot maanden telkens wat wordt vergroot.
Op beperkte schaal worden in het buitenland ook hydrogel implantaten toegepast. Dit materiaal zwelt na plaatsing geleidelijk op en kan in een aantal maanden opzwellen tot tien maal het oorspronkelijke volume.
Sommige oogartsen gebruiken een ander type implantaat. Gedurende het eerste levensjaar wordt dan elke drie tot zes weken een steeds groter implantaat geplaatst. Dat betekent dat het kind in het eerste levensjaar tussen de 9 en 18 keer geopereerd wordt. Complicaties, met name uitstoting van implantaten in de oogkas, komen vaak voor.