Carel Beckeringh

Hoera, ik heb een kunstoog

Carel Beckeringh

Laten we bij het begin beginnen. In de zeer warme zomer van 1947 werd ik in Heerlen geboren als vierde kind in een gezin dat uiteindelijk uit zeven kinderen zou bestaan. In de zomer van 1955 waren we met een aantal buurjongens op straat aan het voetballen. Bij een eenvoudige passeerbeweging kreeg ik een bal tegen mijn rechteroog. Au! Na een dag of tien oogdruppels te hebben gebruikt van de huisarts vond hij het toch maar beter om me naar de oogarts door te verwijzen. Van hem kreeg ik andere druppels en een zalfje. De irritatie zou dan over moeten zijn. Iedere zes maanden moest ik bij hem terug komen. “t Ziet er goed uit”, zei de oogarts steeds, waarop ik steevast antwoordde: “Ik zie er alleen niets mee”. Op een gegeven moment stopte ik daarom maar met het bezoeken aan deze arts.

Pijnlijk

Totdat ik in 1958 toch maar weer eens een afspraak maakte. Het was medio november en ik kon snel terecht. Mijn oog was pijnlijk. De oogarts bekeek mijn oog met de spleetlamp. Hij regelde acuut een bed voor mij op de kinderafdeling. Hier moest ik meteen plat gaan liggen, zonder kussen en mijn beide ogen werden afgeplakt. Wat bleek, er was van alles los gaan zitten in mijn oog. Door plat te liggen met beide ogen dicht, hoopte men dat een en ander weer op zijn plek zou gaan komen. In januari 1959 werd ik geopereerd. Hierna kreeg ik te horen dat ik het licht in dat oog volledig zou verliezen maar dat men wel het oog had weten te redden. Ik hoefde geen glazen oog; hoera. Dat ik maar met één oog kon zien, speelde verder niet zo. Na mijn studie cultureel werk aan de Sociale Academie, begon ik mijn loopbaan als beleidsmedewerker in Utrecht. Tijdens deze job volgde ik een avondstudie Psychologie aan de Universiteit van Utrecht. Na enkele jaren werd ik directeur van een adviesbureau voor bouw in de non-profit sector in Amsterdam, hierna directeur van een instelling voor maatschappelijke dienstverlening in Geleen en daarna in Den Bosch. In 2007 kon ik met vervroegd pensioen omdat er door een aantal fusies een overschot aan managers was ontstaan Het missen van één oog heeft me dus nooit in de weg gestaan. Hoewel…

Ik moest vier keer praktijkexamen doen voordat ik mijn rijbewijs kreeg. Aan balsporten hoefde ik niet te beginnen. Maar judo is een sport waarbij diepte zien niet zo belangrijk is. Dus dat werd mijn sport. Ik ging sporten in Geleen en ik haalde er mijn zwarte band judo en jiujitsu. Later werd ik voorzitter van de judoclub. Rond mijn zestigste ben ik met de actieve beoefening van de judosport gestopt wegens ademhalingsproblemen (te lang teveel gerookt).

Hobby’s

Ik had en heb diverse hobby’s: ik had een antieke Volvo en werkte als vrijwilliger in de onderdelenshop van de Volvo Klassieker vereniging en ik deed aan ‘vliegvissen’. Als het te koud wordt om te vissen, ging ik zelf kunstvliegen maken. ‘Vliegen’ kan van alles betekenen, wormpjes, larven, visjes, vliegen of zelfs muisjes. Uiteindelijk ben ik met deze hobby gestopt omdat ik het toch steeds moeilijker ging zien. Bij iedere nieuwe vlieg die ik aan de lijn moest binden, had ik steeds vaker hulp nodig van een andere visser.   Op de foto: een jong muisje, nagebouwd met gebruikmaking van o.a. hertenhaar.

Nieuwe activiteiten

Omdat geschiedenis altijd mijn interesse had, ben ik mij gaan verdiepen in de geschiedenis van de vestingstad Heusden. Ik woon hier samen met mijn vrouw vanaf 2000 en sinds een jaar of acht ben ik één van de stadsgidsen van het Heusdens Bureau voor Toerisme. Daarnaast ben ik nog actief als bestuurslid van enkele stichtingen in Heusden die zich bezig houden met kunst en cultuur in brede zin. Wandelen doe ik ook veel, samen met mijn twee honden, een Heidewachtel van 11 en een Spaans bastaardhondje van 2 jaar. Per dag lopen we in totaal 1,5 à 2 uur.

Toch oogproblemen

In de tijd dat ik in Geleen werkte, ging het zicht in mijn (goede) linkeroog achteruit. Ik bleek staar te hebben. Ik hoefde gelukkig niet lang te wachten en ik werd door mijn oogarts doorverwezen naar het Oogziekenhuis Rotterdam. Hier kreeg ik een nieuwe lens en de mist was in één keer opgetrokken! Toch was de ellende daarmee niet voorbij. Toen ik onderweg was naar de Volvo-vereniging ging ik plotsklaps heel slecht zien. Een collega heeft me naar huis gebracht, want zelf rijden ging niet meer. Het netvlies van mijn linkeroog (inderdaad: het goede oog) bleek volledig te hebben losgelaten. Tja, dan zie je dus niets meer. Weer naar het Oogziekenhuis in Rotterdam, waar men het netvlies weer op z’n plek kreeg door een gas in mijn oog te spuiten en het vlies met siliconenlijm vast te zetten. De verwachting was dat ik weer 60 tot 70% zicht zou krijgen. Toen na een aantal weken het gas uit het oog weer weg was, bleek ik 90% te kunnen zien!

Nu ik links eindelijk weer goed zag met de zekerheid dat ik geen staar meer zou krijgen (een kunststof lens vertroebelt niet) of een netvliesloslating (zit stevig vastgelijmd), ging mijn (blinde) rechteroog vervelend doen. Het werd steeds bleker en kleiner en was vaak ontstoken. In overleg met de oogarts in Den Bosch besloot ik, nu zes jaar geleden, voor een prothese te kiezen. Daar werd het rechteroog verwijderd. Best spannend, want ik dacht: “Ze zullen toch wel het verschil tussen links en rechts weten?” De eerste weken bleef de geopereerde oogkas opgezwollen en tranen. Ik ging voor een second opinion naar Rotterdam, waar men adviseerde een tijdelijke oogschaal aan te brengen. Het Haags Kunstogen Laboratorium maakte daarna een eerste prothese. Ik zag er meteen een stuk beter uit.

Vrijwel perfect

Inmiddels heb ik mijn derde prothese. Deze is nagenoeg perfect. Mensen zien niet dat mijn rechteroog ‘nep’ is. Als ik het vertel moeten ze altijd goed kijken welk oog het eigenlijk is. Ik ben uiteindelijk heel blij met mijn prothese. Ik zie er beter uit, heb geen ontstekingen meer en heb geen enkele moeite met het regelmatig schoonmaken.

Strategie

Ik zie nu 60 jaar met maar één oog. Ik weet niet meer hoe het is om met twee ogen te zien. Het gemis van het tweede oog compenseer je door allerlei strategieën. Zie ik diepte? Ja, diepte bestaat ook uit kleiner en groter, voor en achter. Maar het helpt wel als zaken ten opzichte van elkaar bewegen. Of als ik zelf beweeg. Maar een drankje inschenken gaat toch het beste als je de hals van de fles op de rand van het glas legt.

Met één oog komt er ook maar ongeveer de helft van het licht binnen. Ik zie dus wat slechter in het donker. Maar toen ik aan mijn staar was geopereerd, heb ik zelf aan den lijve ondervonden dat je hersenen veel compenseren. Je ziet maar een deel bewust van de beelden die via je netvlies in je hersenen geprojecteerd worden. Als je alles zou zien, werd je gek. Dat gebeurde dus de eerste dagen na de operatie. Ik zag veel te veel, geen grasveld maar grassprietjes, geen trottoir maar stoeptegels. En iedereen had rimpels, puistjes, oneffenheden.

Het leven met maar één oog is daardoor wel vermoeiender. Ik neem dus altijd mijn rust. Als ik de kans krijg, doe ik tussendoor een dutje. Ik hoef niet te slapen, maar heb wel mijn ogen dicht. Ik moest veel vergaderen tijdens mijn werkzame leven en ik leerde al snel om op de juiste plek te gaan zitten om zoveel mogelijk deelnemers in mijn gezichtsveld te hebben. Aan een rechthoekige tafel zit ik aan het hoofd. En als daar al iemand anders zit? Dan vraag ik of ik daar mag zitten en leg uit waarom.

Autorijden is in principe geen probleem zolang je je bewust bent van je beperkingen. Zeker in het donker is afstand inschatten wat moeilijker dus steek je pas de kruising over als je zeker bent dat het kan (en trek je dus niets aan van anderen die zeggen dat het nu best kan, rustig wachten tot je zelf zeker bent). Rechts invoegen? Ook alleen als ik zeker weet dat het kan (voor mensen die links een oog missen, is passeren weer lastiger).

Niet gehandicapt

Ik heb me nooit gehandicapt gevoeld. Er zijn beperkingen, maar voor Epke Zonderland zou ik toch al geen concurrent geweest zijn. Daar ben ik te stijf voor.

Regelmatig lees ik verhalen van mensen die zeer recent een oog zijn kwijtgeraakt. Op latere leeftijd lijkt me dat een traumatische ervaring. “Nou krijg ik een kunstoog”. “Hoe moet dat nu verder?” “Wat kan ik nu allemaal niet meer?” Ik probeer in mijn reacties vaak geruststellend te zijn.

Als je een oog hebt verloren door ziekte of een ongeluk, dan is daar niets meer aan te doen. Daar zul je mee moeten leren leven. Maar er zijn ergere dingen. Je ziet tenminste nog! Je kunt lopen, je kunt fietsen, je kunt lezen, tv kijken, de krant lezen. En je kunt leren de nadelen te omzeilen door strategieën te ontwikkelen. “Sorry, ik zag je niet. Ik ben blind aan die kant.” Als je weer eens tegen iemand aan loopt.

En met je moderne kunstoog ziet niemand er iets van. Ja, jij ziet het, maar jij weet het, net als je omgeving. Maar als jij niets zegt, weet en ziet verder niemand het!  Jules Deelder schreef een gedicht voor zijn dochter Ari.

Gedicht Jules Deelder

Lieve Ari

Wees niet bang

De wereld is rond

en dat istie al lang

De mensen zijn goed

De mensen zijn slecht

Maar ze gaan allen

dezelfde weg

Hoe langer je leeft

Hoe korter het duurt

Je komt uit het water

en gaat door het vuur

Daarom lieve Ari

Wees niet bang

De wereld draait rond

en dat doettie nog lang.